Vandaag las ik in De Correspondent over statistici en hokjes denken. Ik moest meteen denken aan de discussie die ik met name samen met Luuk Oost op het GSRO-Blog levendig probeer te houden; Waar begint en logischerwijs eindigt Oost Nederland en waarom is het belangrijk om dat te duiden? Ik zelf denk dat het alles met identiteit en je ergens thuis voelen te maken heeft. Het je met je omgeving kunnen identificeren is voor de meeste mensen een basis behoefte. Een behoefte die zelfs leidt tot angst gevoelens als deze lijkt te worden bedreigd, zoals we de laatste tijd zien bij de instroom van mensen van buiten onze directe dagelijkse leefwereld.

Weten waar je oorsprong ligt geeft in de regel zelfvertrouwen. Dat wordt versterkt wanneer de omgeving zich daarin herkent. Omgekeerd word je veel makkelijker toegelaten tot een groep als blijkt dat je de identiteit van die groep kent. Een mooi voorbeeld is voor mij nog altijd dat toen ik voor het eerst na jaren weer probeerde vanuit de Randstad een baan in de Achterhoek te krijgen het toch even gememoreerd moest worden dat ik in Gelderland geboren was en dat, ook al waren zij Nederlands sprekende bestuurders, ik hun taal wel verstond en een beetje sprak.

Wil je met elkaar iets bereiken dan is het dus goed elkaars gemeenschappelijkheid te herkennen en ook te benoemen. Je maakt als het ware je eigen hokjes. Het is de vraag of je de grens scherp moet en kan trekken. Die gemeenschappelijke taal, cultuur en gewoontes wisselen al van dorp tot dorp en in de stad tussen wijken. Je kunt er al hele competities op bouwen. Hoe is het dan mogelijk van een landsdeel te spreken laat staan dit strak af te bakenen. Toch doen we het dagelijks en herkennen we er ons ook in, neem nou de imagocampagne @Geldersestreken van deze zomer waarin veel wordt gerept over de cultuur, het goede leven, de rust, de ruimte en de landschappelijk schoonheid. Heel veel is herkenbaar. Overijssel heeft daar ongetwijfeld van mee geprofiteerd.

b2ap3_thumbnail_IMG_20150909_172112.jpg

Je kunnen herkennen in je omgeving is dus belangrijk. Gebiedseigen aspecten en de kwaliteiten waarin jij je herkent zijn daarmee belangrijk want het geeft identiteit. Dat is mooi want daarin ligt de basis om te zorgen voor een goede ruimtelijke kwaliteit die niet verwordt tot eenheidsworst maar ruimte laat voor gebiedseigenheid. Dat betekent dus ook dat het ruimte laat voor culturele verschillen en streekeigenheid en dat het dus zinvol is en blijft, hier aandacht aan te besteden. Bovendien doet het wat met mensen, het maakt ze steviger en gastvrijer zonder meteen bang te zijn voor verlies van identiteit.

Het nadenken over en ook het benoemen van aspecten van identiteit zijn in mijn ogen belangrijk omdat het krachtig maakt en kansen geeft en niet alleen voor ons als ruimtemakers maar ook voor ruimtegebruikers. En wat is het dan eigenlijk mooi dat grenzen soms strak te trekken zijn, maar meestal zo fluïde zijn dat we eigenlijk niet weten waar ze liggen.