Tegenwoordig noem ik mezelf ontdekkingsreiziger maar ik maak geen verre reizen, bezoek geen dichte wouden, vreemde culturen of afgelegen streken en bevind me zeer zelden in een vliegtuig. Mijn ontdekkingsreizen spelen zich dicht, soms zeer dicht bij huis af. Zo dicht zelfs dat m’n eigen woning het resultaat is van een ontdekkingsreis. 

Mijn fascinatie voor onze omgeving heeft veel te maken met schilderachtige vergezichten. Vergezichten zoals die in het verleden op ons heden werden geprojecteerd of zoals wij die nu op onze toekomst projecteren. Mijn ontdekkingsreizen spelen zich af in de landschappen die soms binnen één generatie drie keer op de schop zijn gegaan en daardoor meer over onszelf en onze verhouding tot onze omgeving vertellen dan ons lief is. 

Om maar een voorbeeld te noemen; de Kop van Overijssel. Lange tijd een armoedige en vochtige streek. In het archief van Steenwijk vond ik tekeningen waarop een viertal polders waren ingetekend. Van de Beulakerwijde, de Weerribben en de andere grote plassen was in die plannen uit de jaren twintig niets meer terug te vinden. In de vorige crisisjaren-de jaren dertig- zijn daar door noeste handarbeid in het kader van de werkverschaffing frisse en rationele polders aangelegd. Stoere ontginningsboerderijen -vers van de tekentafel- staan strak in het gelid langs brede vaarten. Kaarsrechte wegen ontsluiten het voormalige veengebied voor het moderne verkeer. Rationele landbouw uit het schoolboekje. Tot in de jaren zestig werden in die streek gebieden ontgonnen en in cultuur gebracht. Vanaf 1992 is een groot gedeelte van de Kop van Overijssel uitgeroepen tot Nationaal Park. In 2002 zijn er otters uitgezet en in 2009 werd natuurgebied De Wieden toegevoegd zodat het nationaal park nu ruim tienduizend hectaren groot is. 

Toen ik in het natte najaar van 2013 op ontdekkingsreis door deze woeste streek was zag ik nog net de laatste resten van een bungalowboerderij uit de zestiger jaren tegen de vlakte gaan. De jongste ontginning -de polder Wetering Oost- werd klaargemaakt om teruggegeven te worden aan ‚de natuur’. Nog geen vijftig jaar tevoren was deze polder van de Weerribben afgesnoept. Nu heeft het jonge nationaal park er 161 hectaren nieuwe natuur bijgekregen. 

Diezelfde dag nog sprak ik in een rijtjeswoning te Emmeloord een oud ingenieur van het Waterloopkundig Laboratorium. Tegenwoordig staan de grote schaalmodellen van havens en waterwerken overwoekerd in het Waterloopbos in de Noordoostpolder waarvan Natuurmonumenten de eigenaar is. Mijn aanname dat de oud-ingenieur de teloorgang van zijn oude werkplek -lange tijd de hoogburcht van Nederlandse waterbouwkunst- tot natuurgebied met lede ogen zou zien werd door hem ontkend; „ook het maken van natuur is cultuurtechniek”. 

En dat is voor mij als ontdekkingsreiziger Nederland in een notendop, een eindeloos laagland dat door z’n zachte ondergrond voortdurend het projectiescherm vormt waarop wij onze ideeën, idealen, wensen en verlangens kunnen projecteren.

Omdat ik nieuw ben -althans als blogger op deze site- lijkt het me wel zo netjes mezelf voor te stellen. Mijn naam is Hans Jungerius en ik ben 45 jaar oud. Ik ben geen planoloog, geen landschapsarchitect, geen stedenbouwkundige en geen architect. Ik ben ooit aan de kunstacademie in Arnhem opgeleid om me vanuit de beeldende kunst bezig te houden met de gebouwde omgeving en de openbare ruimte.